Klasjes

Een moedereend, een vadereend,
drie kuikentjes van dons. 
Ze lopen naar de waterkant;
plons, plons, plons, plons, plons.

Vier konijntjes in het gras
springen, huppen in de pas.
Over de paadjes en in de wei,
Allen netjes op een rij.
Oren recht en het staartje rond,
honderdduizend keuteltjes op de grond.

Ik ben een vlinder,
o wat ben ik blij.
Ik heb twee vleugels
aan mijn zij.
Zo kan ik vliegen,
hoog en laag.
Van bloem naar bloem,
dat doe ik graag!

Grote beren, kleine beren,
alle soorten knuffelberen.
Dunne beren, dikke beren, zitten op mijn bed.
Berenvrouwen en -meneren,
met en ook wel zonder kleren.
Rode, bruine, zwarte beren, heb ik neergezet.
Honderdduizend knuffelberen, netjes op een rij.
Maar wat een beetje jammer is…
ik pas er niet meer bij!

Kikkervisje luister even,
kikkervisje in de plas.
Nu ben je nog zwart, maar later
later word je groen als gras.
Blijf maar lekker in het water,
groei nog maar een tijdje door.
Eerst moeten je pootjes komen,
pootjes achter, pootjes voor.
Daarna zal je staart verdwijnen,
ben je eindelijk kant en klaar.
Dan zal je lekker zwemmen,
zet ‘m op en springen maar!

Petje af voor de knappe giraf.
Met zijn lange nek,
doet hij lang niet gek.
Blaadjes uit de hoogste bomen,
waar een ander niet bij kan komen.
Wankelend op hoge poten,
van bovenaf wordt genoten.
Zelfs met zo’n pluizige staart,
raakt hij niet van de kaart. 
Ja petje af voor die giraf!

Een vis in het water,
een vis in de lucht. 
Hij spartelt en friemelt,
hij blaast en hij zucht!
Een vis in het water,
een vis in de lucht.
Hij is vast voor een haai
op de vlucht!

Ik wou dat ik een dino was,
groot en sterk maar superlief.
Dan liep ik met een reuzevaart
en zwaaide ik dreigend met mijn staart.
Dan dronk ik water uit een plas
en hoefde ik nooit meer naar… de klas.